De contributie: een taak apart….
- Geschreven door Harm de Boer

In de jaren ’60 was de kwitantieloper nog een begrip. Deze loper inde de contributie van vereniging of haalde bijvoorbeeld waterschapsgeld op.
En steevast ontving de betalende dan een uitgeschreven kwitantie op naam met bedrag, datum en reden waarvoor dit betaald was.
De acceptgirokaart was nog niet in zwang bij verenigingen, maar zorgde er met de latere automatisering wel voor dat kwitantielopen inmiddels een bijna vergeten missie is.
Ook het NIVON moest haar contributie ontvangen; daarvoor had ze maandzegels en 12 zegels op de kaart betekende dat je voor dat kalenderjaar had betaald. Tegenwoordig betalen we de contributie of donatie voor een jaar vooruit of er wordt maandelijks automatisch een bedrag van je bankrekening afgeschreven.
Toen hadden jongeren iets minder te besteden en zaten veelal slecht in de slappe was. Toen het ledental tot boven de 200 groeide, werd de contributie-inning een apart onderdeel binnen het bestuur. Daarvoor ging de penningmeester de deuren langs en mazzelde als iemand in plaats van een zegel voor 80 cent, een jaarzegel voor 9 gulden en 60 cent wilde kopen. Anders stond hij volgende maand weer op de stoep voor de verkoop van een volgende maandzegel. In voorjaar, zomer en najaar in de regel redelijk weer, maar ook met slecht weer moest de contributie “opgehaald” worden. Een ieder kan zich voorstellen hoeveel tijd hierin gestoken werd.
Leden konden ook betalen aan “de zaal”. Immers, men moest minimaal betaald hebben tot de en met de maand waarin activiteiten plaats vonden die door dit lid werden bezocht. Daarom werden er soms ook nog aan de kassa contributiezegels verkocht. Maakte je gebruik van bijvoorbeeld natuurvriendenhuizen , kampeerterreinen of landelijke activiteiten dan moest er voor het gehele kalenderjaar zijn betaald.
Van de ontvangen contributie ging een substantieel deel (ongeveer 45%) naar het landelijke NIVON. Daaruit werden dan de overheadkosten van de landelijke organisatie betaald.